Werkplaatsnamen Machinefabriek Stork–Hengelo
(een artikel over vernoemingsnamen, door Jan Tuttel)
Alles begint met een vraag. In januari 2001 begon het met: Waarom kende de Kon.
Machinefabriek Gebr. Stork & Co. te Hengelo/O. werkplaatsen en afdelingen, die
Engeland, Suriname, Insulinde, Mijnschacht, Java en Cuba heetten? In elk geval
in de periode 1958-1963, toen ik bij Stork-Hengelo werkte en vakopleidingen
volgde (onder meer op de technische ‘Wilhelminaschool’).
Werkplaatsen als pompenwerkplaats, pijpenbuigerij, instrumentenmakerij,
ketelmakerij, modelmakerij, ijzergieterij, expeditie, grote stelplaats en
dieselproefstand zijn duidelijk. Je weet waarom ze zo genoemd worden.
Maar wat doet een metaalvakman elke dag in Cuba of Sumatra ‘te Hengelo’? Ja, als
je naar de machinerie kijkt, weet je wat ze doen, dat wel. In Cuba stonden de
slijpmachines en carrouseldraaibanken. In de Mijnschacht (waar je ‘binnendoor’
naar de ketelmakerij kon komen) vond je de hoon- en polijstmachines en hoge
carrouselbanken voor groot draaiwerk. Sumatra was een draaierij met meer
revolverdraaibanken dan centerdraaibanken. Engeland herbergde de freesafdeling.
De werkzaamheden zijn dan wel bekend, maar vanwaar die namen voor zulke
werkplaatsen in de ‘grootmetaal’? Op de afdelingen met een landennaam hingen
eigen naambordjes, keurig voorzien van het Stork-logo, de ooievaar in een
driehoek. Het bordje van de afdeling ‘Engeland’ is begin jaren negentig bij een
verbouwing van de vuilstort gered en prijkt nu bij een voormalige ‘Storkiaan’
thuis. De afdelingsnamen lijken vooral vernoemingsnamen, maar wat is de reden
voor die naamgeving?
Het begin: Hoe kwam Stork in Hengelo?
De machinefabriek is tot stand gekomen nadat de textielindustrie in Twente
(steunend op de traditie van huisweverijen en ‘fabriqeurs’ in de 18de eeuw), als
‘katoennijverheid’ vaste voet kreeg. In 1852 werd in Twente de eerste
stoomweverij met 360 weefgetouwen geopend. Dit was het begin van een verdere
industriële groei, maar toen meende iedere fabrikant nog stellig, dat de
machines uit Engeland moesten komen (de bakermat van de textielindustrie).
“Slechts de eenvoudigste reparaties werden hier ten lande verricht” (lit.1).
Op een dag troffen ene C.T.Stork, textielfabrikant te Oldenzaal en ene smid
Meyling uit Borne elkaar in een herberg te Borne. Meyling was een bekwaam
vakman, die bijvoorbeeld zelf een draaibank had gebouwd om reparatiewerk voor
textielfabrikanten te kunnen verrichten. In wat we nu een ‘synergetische’
samenwerking zouden noemen, besloten beiden nieuwe wegen in te slaan. In 1859
werd de firma Stork-Meyling & Co opgericht, een machinereparatiebedrijfje
gevestigd te Borne.
Na de aanleg van spoorwegen en nadat Hengelo in 1865 knooppunt van spoorlijnen
werd, verhuisde de fabriek naar Hengelo (firmant Meyling verliet toen de
onderneming). In 1868 werd daar de nieuwe, moderne ‘Machinefabriek Gebr. Stork &
Co’ geopend. Ze ging een interessante toekomst tegemoet. De fabriek groeide en
vervaardigde (al dan niet in licentie) vele soorten machines en
machineonderdelen. Over de hele wereld kwamen haar producten terecht. En in die
ontwikkeling duiken onze werkplaatsnamen op.
‘Insulinde’ kwam al vroeg
Uit Velp werd per e-mail gemeld hoe de naam ‘Insulinde’ bij Stork terecht kwam:
“In de begintijd van de fabriek kon ene Hissink -destijds van de Woolderesweg-
bij Stork een drukkerijtje beginnen voor het fabrieksdrukwerk. Hissink mocht
daar zelf een naam voor bedenken. Dat werd ‘Insulinde’ vanwege goede
herinneringen aan zijn geboorteland Nederlands-Indië. Later is de drukkerij
buiten de machinefabriek in Hengelo een zelfstandig bestaan begonnen, met steun
van ‘meneer Stork’ zelf. De naam ‘Insulinde’ bleef als bedrijfsnaam in gebruik.
De eerste klant van de drukkerij was de Machinefabriek Gebr. Stork & Co.”
De Drukkerij Insulinde BV bestaat nog steeds in Hengelo. Ze melden trots hun
75-jarige historie.
Producten en afzetgebieden
Stork was een goede machinefabriek met dochterondernemingen of deelnemingen in
andere machinefabrieken. Doordat ze vrijwel alle bewerkingen –van gietstuk tot
complete scheepsdiesel, of van bosje pijpen en staalplaten tot stoomketel- in
eigen beheer deed, kon de machinefabriek veel producten bouwen en ontwikkelen.
Het ‘Gedenkboek 80 jaar Stork’ (lit.1) noemt specifiek: dieselmotoren voor land-
en scheepsgebruik, evenzo met stoomturbines, stoommachines en stoomketels,
daarnaast ook complete stoomtechnische en mechanische installaties voor
elektrische centrales, complete scheepsinstallaties, centrifugaal- en
schroefpompen en andere pompen, complete polderbemalinginstallaties,
waterturbines, ventilatoren, apparaten voor de chemische industrie, machinerieën
voor de suikerindustrie (rietsuiker) en drijfwerkonderdelen.
In de laatste helft van de 20ste eeuw is dat beeld ingrijpend veranderd. De hele
‘grootmetaal’ in Nederland kreeg het moeilijk.
‘Cuba’ en ‘Java’
De naamgeving van werkplaatsen waar we over spreken, speelde zich vooral in de
‘goede tijden’ af. “Er was vlak na de oorlog werk zat. We stikten van de
opdrachten voor elektriciteitscentrales en de mijnen. We draaien ook volop voor
onze koloniën, Curaçao, Suriname; daar werden Stork-afdelingen naar genoemd.
Cuba was ook een grote klant”, aldus een geïnterviewde ‘Storkiaan’ (lit.2).
Vanaf eind 19de eeuw tot even na de Tweede wereldoorlog speelde Stork een grote
rol bij de bouw en het onderhoud van complete suikerrietfabrieken in de tropen.
Citaat uit het ‘Gedenkschrift ter gelegenheid van het vijf-en-twintig jarig
bestaan’ uit 1893:
“Een deel der nieuwe inrichting was meer bepaald gebouwd met het oog op de
suiker-industrie. Sedert 1883 toch werd van deze tak van nijverheid eene
bijzondere studie gemaakt. In dat jaar stelde onze firma als vertegenwoordiger
op Java den Heer T. Drayer aan, die daar te lande sedert onafgebroken werkzaam
was en er eene niet onbelangrijke markt voor onze producten wist te vinden.
Grooter installaties werden in de laatste jaren vele afgeleverd. In nieuwe
richting traden wij op Java op door te trachten de sympathie der
suikerfabriekanten op te wekken voor het systeem van sap-winning door diffusie-“
Uit een brochure van 1914 ‘Voortbrengselen der fabriek” stamt het volgende
citaat:
“De goede reputatie, welke onze machinerieën op Java genieten, trok ook de
aandacht van suikerfabriekanten van Cuba, die Java bereisden, en was de
aanleiding tot het oprichten van een agentschap in Havanna. In het jaar 1914
werd door ons de bijna complete inrichting geleverd voor een Suikerfabriek op
Cuba. - Alléén voor de oogstjaren 1913 en 1914 werden voor Java en Cuba 33
molens en 6 crushers geleverd, terwijl nog 7 molens en 3 crushers in bestelling
zijn”.
Op Java stonden na de Tweede wereldoorlog 18 suikerfabrieken van Stork, maar de
export van deze producten ging ook naar Midden- en Zuid-Amerika, India, Egypte
en de Congo. ‘Suiker’ –zoals de hele Hengelose bedrijfstak van de machinerieën
voor de rietsuikerindustrie kortweg werd genoemd- was lang een steunpilaar van
de Hengelose machinefabriek. In de hal van de technische school
‘Wilhelminaschool’ stond begin jaren zestig nog een werkend model van een
complete suikerrietfabriek, schaal 1:10. Dit is vermoedelijk het in Hengelo
vervaardigde ‘model der moleninstallatie’, dat ingezonden werd voor de Koloniale
Tentoonstelling te Semarang, begin 20ste eeuw (mededeling dhr. Gerard Löbker)
Gezien het bovenstaande, kunnen we gevoeglijk aannemen dat de werkplaatsnamen
‘Cuba’, ‘Sumatra’ en ‘Java’ zijn genoemd naar de goede afzetgebieden van de
producten voor de suikerindustrie. Vernoemingsnamen naar ‘het oord van
verdienste’ dus.
En ‘Mijnschacht’ dan?
De eerste gedachte is, dat de afdeling ‘Mijnschacht’ – analoog aan de
suikermolens - wel zal herinneren aan de goede afzet van installaties voor de
steenkoolmijnen. Bij deze afdelingsnaam zit nog een extra historisch verhaal. De
fabriekshal waarin de mechanische werkplaats ‘Mijnschacht’ ondergebracht was,
had eerder een andere bestemming.
Het was de eerste locatie van de ijzergieterij, die er van 1868 tot 1902 was
gehuisvest. In 1902 werd de gieterij verplaatst naar de plek waar ze tot op de
dag van sluiting in bedrijf is geweest. In 1915, 1928, 1947-1950, 1963 (nieuwe
elektro-ovens) en ook later nog zijn uitbreidingen en verbeteringen doorgevoerd.
In de jaren zeventig werd de ijzergieterij gesloten. Zelfs de meest bekwame
handvormers waren op het laatst aan het kozijnen schilderen gezet. Hun
eigenlijke werk zat al in de lage lonen-landen.
In de tijd toen de gietijzeren producten nog volop aftrek vonden, waren onder
meer de steenkoolmijnen een goede klant. Een citaat uit de brochure van Stork
‘Voortbrengselen der fabriek’ uit 1914:
“Eene specialiteit vormt o.a. het gieten van schachtbekleding voor mijnen”.
Het komt ons voor dat aan die productbestemming de voormalige ijzergieterij-hal
zijn benaming ‘Mijnschacht’ kan ontlenen. Oók als daar een halve eeuw later
gigantisch grote hoon- en polijstmachines en carrouselbanken staan. (En ik ken
ze allemaal: als loopjongen-leerjongen was het zaterdagmorgen ‘machines poetsen’
geblazen. Vooral bij die grote krengen van dingen…).
Ik denk dat we nu wel mogen zeggen dat de onderzochte afdelingsnamen van
werkplaatsen bij Stork-Hengelo in zijn algemeenheid naar ‘het oord van
verdienste’ zijn vernoemd. Ook de ‘Mijnschacht’.
Waarom vernoemingsnamen?
De namen van werkplaatsen en afdelingen zijn vernoemingsnamen. Robert Rentenaar
(naamkundige) heeft naar deze namencategorie onderzoek gedaan (lit.3):
“Vernoemingsnamen zijn ‘plaatsnamen’, die zijn ontstaan doordat men op basis van
de eraan verbonden bijbetekenissen of ‘secundaire connotaties’ bewust een elders
voorkomend toponiem uitgekozen heeft om, zonder dat er van een topografische
samenhang sprake is, voor de benoeming van een andere lokaliteit opnieuw als
naam te functioneren”.
De motieven om dat te doen, zijn zeer uiteenlopend. Het levert in elk geval leuk
speurwerk op.
“Vernoemingsnamen konden ontstaan omdat plaatsen en streken elders in de wereld
om bepaalde redenen op mensen een zodanige indruk maakten, dat ze de namen
daarvan opnieuw in hun eigen plaatsnaamgeving gingen gebruiken” zegt Rentenaar.
Maar klopt dat in ons geval ook voor ‘oorden van verdienste’, c.q goede afzet-
en handelsgebieden?
Handels- en afzetgebieden als ‘oorden van verdienste’
In Paterswolde wellicht, bij ‘villa Java’ aan de Hoofdweg 232, een fraai
Jugendstilpand. Het is gebouwd in 1907 voor Klaas Tiktak, koffie- en
theefabrikant te Groningen. Latere bewoners hebben in 1990 een restauratie
doorgevoerd. De naam is ooit weggeschilderd, omdat toenmalige bewoners “de naam
Java niet veel zei”. Vanwege vragen uit het dorp “Er komt toch wel weer Java op
te staan? Zo kennen wij het huis, hoor”, is de naam er weer op geschilderd
(lit.4). Naar ter plaatse verluidt is de naam Java door de familie Tiktak
gegeven naar ‘het oord van verdienste’.
Een tweede bewijs voor het optreden van vernoemingsnamen in de handel, treffen
we aan bij oude pakhuizen in handelshavens. Dènken we. Echter niet direct bij de
oude VOC-pakhuizen, die getooid zijn met namen als ‘de Liefde’ (Delft), ‘de
Compagnie’ (Dordt), ‘de Valk en ‘de Hamer (beiden Harlingen) of ‘de Glazen kast’
en ‘de Kemel’ (beiden Middelburg). Ook de klassieke pakhuisnamen op het
Amsterdamse Prinseneiland helpen ons niet verder, op die ene met de naam
‘Borneo’ na. Het wordt al beter in Schiedam, waar sinds 1810 de pakhuisnamen
‘Norfolk’ en ‘Archangel’ bekend zijn.
Pakhuisnamen in Groningen
In Groningen ligt het beste bewijs voor vernoemingnamen vanwege handel of
verdienste. De stad kent al eeuwenlang een regionale, maar ook internationale
handelstraditie. Muntvondsten uit de 11e eeuw in het Oostzeegebied wijzen in die
richting. In de 13de eeuw blijken ‘Stadjers’ actief in Engeland en in het
Oostzeegebied. Geleidelijk aan verschijnen aan de kaden pakhuizen waarvan de
schaal nog beperkt blijft, tot in de 19de eeuw. Daarna worden de opslagpanden
groter en trotser.
Qua namen vormen de v.m. pakhuizen ‘Albion’ (19de eeuw, Noorderhaven), ‘London’
(18de eeuw, Hoge der A) en ‘Libau’ (19de eeuw, Hoge der A) mooie voorbeelden van
vernoeming naar ‘oorden van handel en verdienste’.
“De naam Libau (havenstad aan de Oostzee) herinnert nog aan de handel met
Letland, waar evenals de overige Oostzeelanden in de 18de en vooral 19de eeuw
vanuit Groningen veel handel mee werd gedreven, vooral in graan” (lit.5).
Tot slot
Na deze wereldreis van namen, die als vernoemingsnaam opnieuw gebruikt zijn in
Nederland, resten er altijd nog (detail)vragen. Zoals: Is er een specifieke
reden waarom een afdeling bij Stork-Hengelo ‘Engeland’ is genoemd? En hoe is dat
bij andere grote machinefabrieken geweest, zoals Werkspoor, Demka of De Schelde?
Elke interessante aanvulling is welkom.
Geraadpleegde bronnen:
1 – ‘Gedenkboek 80 jaar Stork’, uitg. Hengelo 1948
2 - ‘Stork-nummer’ van Inslag- periodiek tijdschrift Twente, 3e jrg. nr. 2
(1982)
3 - Rentenaar, R. ‘Vernoemingsnamen, een onderzoek naar de rol van vernoeming in
de Nederlandse toponymie’, uitg. Amsterdam 1985 (2e druk)
4 - Henk Hack. ‘Mensen en Monumenten in Eelde’, uitg. Bedum 1998
5 - Rita Overbeek & Henk Kortekaas. ‘Van London tot Libau - pakhuizen in
Groningen’, uitg. Groningen 1991.
6- internetscans op trefwoorden pakhuis, pakhuizen en pakhuisnamen
7- gesprekken met (weduwen van) oud-‘Storkianen’, alsmede eigen aantekeningen &
ervaringen (tot en met de bloedende verwondingen tijdens het ‘krullentrekken’ in
1958 als leerjongen in de draaierij Sumatra van Stork-Hengelo)
8- schriftelijke mededelingen dhr. Gerard Löbker (20-11-2002)
9- Brochure ‘De Gieterij van Stork-Hengelo’, uitg. z.j. (1950?)
(auteur Jan Tuttel: 13 oktober 2002; geheel herzien en uitgebreid 20 januari
2004, met dank aan Gerard Löbker)
|