|
Op
pad in de natuur, maar eerst naar een gebouw op visite: het Bezoekerscentrum
De natuur
is niet meer wat het geweest is. En dat is maar goed ook. In vroeger
tijden was reizen ín de vrije natuur, door onafzienbare heidevlakten en
zandduinen een vervloeking. Elke halte was een welkome onderbreking. Wie
in de venen zijn weg moest zoeken, liep ernstig risico het pad mis te
lopen en in een zompig, zuigend moeras te geraken. Tweehonderd jaar
geleden was het vertoeven in de vrije natuur geen pretje. Ongeciviliseerd
en soms gevaarlijk.
De tijden
zijn veranderd. De hedendaagse mens zoekt ontspanning en rust, als wel
spanning en vertier buiten. Ze worden op hun wenken bediend. De websites
van de grote natuurorganisaties Staatsbosbeheer en Vereniging
Natuurmonumenten beloven hulp. "Bezoekerscentra als start van
inspirerende natuuractiviteiten. De zes centra van Natuurmonumenten heten
u welkom" en "Een avontuur in de natuur begint in een van de 11
bezoekerscentra van Staatsbosbeheer". Bezoekerscentra, gebouwen van
natuurorganisaties om aan uw avontuurlijk natuurgerief te komen?
Overal bezoekerscentra
Het
fenomeen bezoekerscentrum behoort tot de standaardvoorzieningen van grote
natuurgebieden en veelbezochte aantrekkelijke landschappen. Je vindt ze
overal ter wereld, in verschillende gedaanten. Het opvallende is dat ze
overal ongeveer hetzelfde doen, maar dat er geen standaarduitvoering is.
De bedoeling is wel altijd gelijk: bezoekers trekken en bezoekers
informeren. Bezoekerscentra zijn 'in', dat wil zeggen: men bouwt ze nog
steeds bij. Als er al eentje opgedoekt wordt, is dat ten gerieve van een
nieuw centrum in de nabije omgeving. Het aantal bezoekerscentra in
Nederland is niet bekend. Het hangt er maar vanaf welke definitie geldt.
Aan welke eisen moet een bezoekerscentrum voldoen? Zelfs de naam varieert.
Staatsbosbeheer noemt ze ook 'natuuractiviteitencentra' en anderen
betitelen hun natuurmuseum ook als bezoekerscentrum. Het IVN had bij het
winternummer 2000 van haar periodiek
'Mens & Natuur' een kaart als bijlage 'Natuur- en
milieueducatieve centra in Nederland open voor publiek'. Hierop stonden
alle 161 Nederlandse bezoekerscentra, dierentuinen, NME-centra en
natuur(historische) musea vermeld. Dàchten ze, want er stak een storm van
protest op. Lang niet alles stond er op, bepaalde inrichtingen waren
verkeerd benoemd en de principiële discussie "Is het gratis of kost
het wat"en 'Is het centrum bemand of onbemand" werd nieuw leven
ingeblazen.
In het
buitenland is het van hetzelfde laken een pak. In de Verenigde Staten van
Amerika betaal je entree voor de nationale parken, waarbinnen de
bezoekerscentra vrij toegankelijk zijn. Op een tolweg in de Alpen betaal
je tol, maar het bezoekerscentrum over de natuur in het hooggebergte is
gratis te bezoeken. De centra in de Amerikaanse nationale parken zijn
bemand en speciaal op bezoekers ingericht. Is een ‘ranger’ lang met
iemand aan de balie bezig, dan komt er direct iemand bij om een volgende
gast te helpen met informatie. Het gratis bezoekerscentrum op de Gross
Glocknerstrasse is eigendom van de onderneming die de verkeersverbinding
exploiteert, maar de bemanning runt vooral het café en de winkel.
Soorten centra
In
Nederland is men het wel ongeveer eens over wat een bezoekerscentrum bij
grote natuurterreinen in nationale parken moet doen. 'Doelstelling van de
centra is onder andere de bezoekers van de terreinen in te lichten over
het gebied (o.a. geschiedenis, flora en fauna) en de
recreatiemogelijkheden hierin. Daarnaast moeten de centra bijdragen aan
het vergroten van het draagvlak bij het publiek voor de
Staatsbosbeheer-organisatie in het algemeen en haar activiteiten in het
bijzonder', aldus een rapport van Staatsbosbeheer van mei 2001. Voor
Vereniging Natuurmonumenten geldt hetzelfde, maar ze noemen de functies
‘pleisterplaats, kijkdoos en vertrekpunt’ er expliciet bij. Verder
doet Natuurmonumenten ook uitdrukkelijk aan ledenwerving.. In principe
zijn deze bezoekerscentra gratis, al plaatste men op Schiermonnikoog wel
een geldautomaat bij de entree. Kleinere natuurorganisaties, maar ook
kleine stichtingen die in natuurterreinen actief zijn, opereren met
kleinere bezoekerscentra. Vaak onbemand, zodat ze eigenlijk
'informatiecentra' moeten heten, volgens een niet geschreven regel. De
grote natuurorganisaties beschikken ook over een aantal van deze kleinere,
onbemande centra. Een en ander hangt samen met de doelstellingen van het
natuurgebied. Op de meeste plaatsen in Nederland hebben natuurterreinen
tevens een omschreven recreatieve functie, zodat een informatiecentrum
daar tot de standaardvoorzieningen behoort. Ze bieden informatie in woord
en beeld en dienen als vertrekpunt van excursies met boswachters of
gebiedsgidsen.
Gastvrij en attractief
Bezoekerscentra
zijn er dus voor het publiek. Ze moeten simpelweg 'volk trekken' en ze
moeten de bezoekers ook wat kunnen bieden. Dat inzicht is geleidelijk
gegroeid, want in de beginperiode van deze centra gold 'veel volk' nog als
vloeken in de kerk. Je was wel bezoekerscentrum, maar het moest niet te
gek worden met dat bezoek. Natuurminnaars waren welkom en schoolklassen
ook, maar meer drukte maakte men ook niet. De grootste attractiewaarde had
in die tijden het toilet. Thans doet men bij bezoekerscentra zijn best om
de gast, de bezoeker die in zijn vrije tijd binnen komt stappen, beter te
gerieven. Hij moet zich welkom voelen, en op zijn gemak rond kunnen
scharrelen. Er moet makkelijk toegankelijke informatie voorhanden zijn,
over natuur, landschap en cultuurhistorie en vooral over de recreatieve
mogelijkheden. Wat is er te doen en waar kun je naar toe?
John van
de Berg, stafmedewerker van Staatsbosbeheer te Driebergen, vat de eisen
samen waar een modern bezoekerscentrum aan moet voldoen: "Gastvrij,
goed toegankelijk, herkenning als natuurcentrum, 'relatie met buiten',
'dingen doen', activiteiten bieden en met thema's werken".
Geen 'overkill' aan
informatie
De oude
bezoekerscentra kenden meters wand, volgeplakt met nuttige illustraties en
teksten. De nieuwste centra hebben weinig of geen leesvoer meer aan de
muur hangen. Het in mei 2001 geopende bezoekerscentrum van het nationale
park Drents-Friese Wold in Terwisscha bij Appelscha (van Staatsbosbeheer)
is vooral gericht op 'natuurbeleving',
indrukken opdoen, nieuwsgierigheid prikkelen en vragen oproepen. Er
is een audiovisuele natuurshow en er stroomt een beekje over de vloer.
Voor kinderen is er een speelgeval, waarin veel te ontdekken is. Wie meer
wil weten kan aan de balie terecht, waar informatie op aanvraag voorhanden
is. Het opdringere van voorheen, toen men 'wat moest leren'
is verleden tijd. Voor de oudgedienden onder de natuurliefhebbers
is dat nog wennen. In Orvelte wordt komend seizoen een gezamenlijk
informatiecentrum in gebruik genomen, waarin Staatsbosbeheer, Het Drents
Landschap en de VVV samenwerken. De informatieruimte is gratis, voor de
multimedia-show moet betaald worden.
Voorzieningen
Moderne
bezoekerscentra moeten over een horecavoorziening beschikken. Verhuur van
fietsen (of boten, zoals bij het NAC Ossenzijl in De Weerribben) is ook
een gewilde dienstverlening, al nemen veel bezoekers hun fiets achter op
de auto mee. Voor kinderen heeft men ‘ontdekrugzakken’ of schepnetjes
in de verhuur, waarmee dat jongvolk op natuuravontuur kan. De laatste
jaren zorgt Staatsbosbeheer eveneens voor 'speelbossen' en speelweiden.
Kinderen blijven een belangrijke doelgroep voor bezoekerscentra. Echter,
als er binnen computers beschikbaar zijn, raken ze ‘verropt’ en
versleten vóór ze afgeschreven zijn. Niet elk centrum is digitaal te
bereiken, al staan de adressen van de grote centra wel op internet. De
publieksservice van bezoekerscentra via internet staat nog in de
kinderschoenen. Het uitgangspunt is nog vooral dat het bezoekerscentrum
'de poort tot de natuur' is. Het publiek moet eigenlijk op pad. Veel
centra liggen daarom ook in, of naast het natuurgebied. Het is meteen het
zwakke punt qua bereikbaarheid, als je volk wilt trekken. Verder moet je
wel ' in het zicht' liggen. Norbert Kwint (Natuurmonumenten), beheerder
van het bezoekerscentrum nationaal park Dwingelderveld bij Ruinen, ziet
meer bezoekers 'binnenwaaien' sinds de omringende bosschages weggehaald
zijn Eerder ontdekten
voorbijgangers het bezoekerscentrum te laat en fietsten dan maar door.
Bijkomend voordeel is dat de als heideterrein ingerichte buitenruimte
beter aansluit bij het natuurgebied verderop.
Honderdduizend en meer
Het lijkt
alsof men nu -met dertig jaar ervaring- weet hoe bezoekerscentra bij
natuurterreinen moeten functioneren. In Drenthe en omstreken trekken de
grote centra meer dan honderdduizend bezoekers. Het Boomkroonpad -
bijzonder attractiepunt van Staatsbosbeheer in de bossen bij
Papenvoort/Borger- trok vorig jaar zo'n 230.000 bezoekers. Het drukste
gewone bezoekerscentrum ligt in de duinen bij Schoorl. Dat
Staatsbosbeheercentrum telde 161.000 gasten in 2001. Hiermee scharen de
natuurcentra zich onder de recreatieve attractiepunten van formaat. Het
centrum van Natuurmonumenten te Ruinen dat vorig jaar 137.000 mensen over
de vloer kreeg, staat met het Boomkroonpad te Papenvoort, in de topvijf
van de meestbezochte oorden in Drenthe. Dat schept zowel verplichtingen
als problemen. De exploitatie van goed geoutilleerde, bemande
bezoekerscentra is een punt van zorg. Voor de bouw van nieuwe centra (een
miljoenenkwestie) zijn vaak wel subsidies beschikbaar. Vervolgens moet
de natuurbeheerder, als de exploitant-eigenaar, de eindjes aan
elkaar knopen. Op dit moment 'kost' een bezoeker gemiddeld 2,2 Euro; in
onbemande centra is dat iets meer dan één Euro (even afgezien van het
herhalingsbezoek). Zolang het in de natuurrecreatieve doelstellingen past
en het 'te behappen' is, kan dat allemaal nog. Maar voor hoe lang?
Er gaan voorzichtig stemmen op om dit vertrouwde concept maar
te verlaten.
Nieuwe centra, zonder
gebouw?
Een goed,
representatief bezoekerscentrum dat grote stromen mensen aankan, is een
dure onderneming. Het gebouw wordt een loden last en er moeten aparte
verkeersvoorzieningen getroffen worden. Bij Appelscha kwamen noodgedwongen
verkeerslichten op het kruispunt Terwisscha in de autoweg Emmen-Drachten.
Landelijk circuleren verschillende meningen over een andere aanpak.
Natuurmonumenten hanteert al een indeling in vier typen bezoekerscentra,
in relatie tot plaats en tijd. Op een congres in Arnhem is de stelling
verdedigd dat natuurcentra maar naar de grote bevolkingscentra moeten:
'Waar het volk is, is de nering". Het publiek is mondig en mobiel
genoeg om zich daarmee te redden alvorens de trek naar buiten aan te
vangen. Bovendien nemen de digitale informatiestromen toe, waarbij een
natuurbezoeker zich thuis goed kan voorbereiden. Mobiele centra en
infozuilen kunnen aansluitend in de lokale behoefte voorzien. Dat scheelt
een duur bemand bezoekerscentrum 'in het wild'.
Een andere
ontwikkeling vindt thans plaats bij het te stichten 'Nationaal Beek- en
Esdorpenlandschap Drentsche Aa'. In alle commissies en werkgroepen heeft
men het over een 'levend bezoekerscentrum', waarbij diverse opvattingen de
ronde doen. De een denkt aan een hoofdcentrum met nevenvestigingen, een
ander ziet digitale informatiepunten verspreid over het gebied in
recreatievoorzieningen en boerderijen, die open zijn voor het publiek. In
het algemeen wordt de netwerkgedachte ondersteund, waarbij één centraal
gebouw als bezoekerscentrum niet meer als vanzelfsprekend wordt beschouwd.
Dit voorjaar moeten de diverse ideeën vorm krijgen in een concrete
gedachte, waarover alle werkgroepen in de slag kunnen. Want wie dan A
zegt….
Een echte
Drent, inwoner van het gebied, wacht de discussie af: "Kiek’n wat
't wodt!"
Jan
Tuttel
(eerder verschenen in de
zaterdagbijlage 26/1/2002 van de Drentse Courant en het Groninger
Dagbvlad)
Copyright 1995 - 2008 Han Tuttel. All rights reserved.
This material may not be published, broadcast, rewritten or redistributed in any form, including digital,
without the prior consent and written agreement by the author.
|
|