|
Nationaal Park DwingelderveldMens en omgeving, cultuurhistorie van het nationaal park Dwingelderveld ·
Méér dan natuur alleen Waarom zou je iemand
naar de Mookerhei wensen, als je op het Dwingelderveld beter en ruimer terecht
kunt? Op de Mookerhei is een aarden schans uit de Tachtigjarige Oorlog, maar op
de Dwingeloose hei ligt het Moordenaarsveen. Het verhaal gaat dat een Spaanse
soldaat in die tijd hier… Nouja, vul zelf maar in. Het geeft aan dat dit
duizenden hectares grote nationaal park meer is dan alleen bos, hei en veentjes.
Er heeft zich een geschiedenis afgespeeld, de geschiedenis van mens en omgeving. Uit de prehistorie weten we een en ander dankzij opgravingen en vondsten (zie de folder Archeologie). De historie is beter bekend dankzij documenten en afbeeldingen en doordat je buiten van alles terug kunt vinden. Van monumenten en oeroude wegen tot verrassende veld- en wegnamen. Het nationaal park met heeft een cultuurhistorisch verleden. Wat we nu natuur noemen is in de loop der eeuwen zo gegroeid vanuit boerennederzettingen, met af en toe voorname Heren in beeld. Zij bestierden de Heerlijkheid Ruinen of bezaten havezathes bij Dwingeloo. Mens en omgeving zijn immer onverbrekelijk met elkaar verbonden geweest in en om het Dwingelderveld. ·
Oud agrarisch landschap Het hele gebied ligt (bij A beginnend met de klok mee rond) tussen de oude dorpen Ansen, Dwingeloo, Lhee, Lheebroek, Spier, Kraloo, Pesse en Ruinen. Ten noorden en ten zuiden wordt het gebied begrensd door de open weilanden bij de beken Beilerstroom (die voorbij Lheebroek Dwingelerstroom gaat heten) en de Ruiner Aa. Binnen die dorpenring liggen duizenden hectare natuurgebied, wat ooit een onafzienbare vlakte met zand, hei en moerassig veen was. Je kon er beter niet wezen als je er niets te zoeken had. Het was het achterland van die boerendorpen. Hun voornaamste (letterlijke) bestaansgronden, de akkers lagen aaneengesloten vlakbij het dorp (de essen), de sappige groenlanden (hooiland, de maden) lagen in de beekdalen. Dat achterland diende als weidegrond voor vee en als reservoir van grondstoffen (wit zand, plaggen, strooisel, heidestruiken voor borstels en boenders). Het grote vee bestond uit schapen die kuddegewijs met de scheper over het veld trokken vanuit de dorpen. Het kleine vee bestond uit ‘iemen’, een groot aantal bijenvolken dat op de hei gezet werd. Bijenwas was eeuwenlang een gewild product, net als honing als zoetstof eer suiker in gebruik kwam. Ruinen was ooit een ‘bijenhoofdstad’. De schapen graasden op de hei, niet omdat het zo lekker was, maar omdat die oppervlakte nodig was voor de duizenden beesten die gehouden werden om hun mest. De wol en het vlees waren bijproducten. Tot de invoering van de kunstmest (1910-1920) ging het de boeren om de keutels. Schapenstront was broodnodig om de akkers te bemesten; er was immers niets anders? Daarom moesten de herders de schapen in de namiddag weer afleveren in de schapenstallen van de boeren. Naar het type stal (waar de mest verzameld werd op een bodem van plaggen en strooisel) is dit soort gesloten landbouwsysteem ‘de potstaleconomie’ genoemd. De enorme lappen heide (‘het veld’) waren daarbij onmisbaar. Tegenwoordig zijn schaapskudden met herder onmisbaar om het huidige heideareaal (inmiddels bevorderd tot typische natuur op schrale zandgronden) te onderhouden. Vanuit Ruinen en vanuit Lhee werken nu twee ‘gescheperde’ schaapskudden aan het natuurbeheer. Het is een herkenbaar beeld uit de cultuurhistorie. ·
Heren en boeren De oude dorpen liggen ongeveer op hun plek sinds de 9de tot 10de eeuw. In Drenthe is een historie van vijfduizend jaar landbouw aangetoond, maar het landschapspatroon wat u nu ziet is ongeveer duizend jaar oud. In 1412 kreeg Drenthe een eigen ’Landregt’, waardoor de boerenrepubliek zijn eigen boontjes kon doppen. Toch waren er voorname families, die wat meer te zeggen hadden. In Ruinen had de Heer van Ruinen in 1407 al een eigen markerecht te boek gesteld. Hij stond aan de top van de standenmaatschappij, die verder gegrondvest was op het grondbezit van boerengeslachten. Zijn ‘optrekje’ de Oldenhof, het Huis te Ruinen bestaat niet meer. Hetzelfde geldt voor een ander invloedrijk huis, het klooster te Ruinen, dat in 1141 al bestond. In 1325 verhuisden de kloosterlingen naar Dickninge bij De Wijk, aan de Reest. Wat fundamenten in het dorp en veld- straatnamen als het Kloosterveld, het Munnikenveld en voorheen de Munnikenweg, vormen de enige herinneringen. Bij Dwingeloo is ook rijk bezit terug te vinden. De welvarende families daar bezaten ooit vier erkende hazezathen: Batinge, Entinge, Oldengaerde en Westrup. De oudsten zijn vermeld in de 14de eeuw. Batinge begon als een “versterkte middeleeuwse hofstede met een zware, hoge verdedigingstoren”. In de 17de eeuw sprak van over een huis met “on-Drentse allure”. De edelman Elbert Anthony van Pallant die Batinge in 1685 kocht, bood ook onderdak aan asielzoekers. Gevluchte Franse Hugenoten mochten op Batinge godsdienstoefeningen houden. Later liet hij in het dorp een rij woningen voor hen bouwen. Die z.g. ‘Franse huizen’ vormen nog immer een karakteristiek stukje Dwingeloo. Het Huis Batinge is in 1832 afgebroken; wat resteert is een laan en sporen van de gracht. De havezathe Entinge is in de 18de eeuw al verdwenen. Ook daarvan resten fundamenten en sporen van de gracht. Het Huis Westrup begon als “eenvoudig huis zonder verdieping” in de 17de eeuw, maar groeide uit tot “heerenbehuizinge”. Het heeft na 1885 bijna een eeuw als notariskantoor gediend. Thans is het monumentale pand weer als woning in gebruik en herkreeg bij restauratie in 1986 zijn voorname 19de eeuwse uiterlijk. Het Huis Oldengaerde ligt er nog in al zijn glorie bij, temidden van een landgoedaanleg. De historie gaat terug tot de 15de eeuw, toen een gebouw gesticht werd “aan drie kanten omringd door een gracht”. Naast de fraaie havezathe ligt de 18de eeuwse boerderij van het goed, van waaruit de heren van Oldengaerde vroeger hun boerenbedrijf bestierden. Op het dak staat nog het koepeltje met een luidklok, die de middagschaft aangaf. Het rijke gebouw wordt door de eigenaren bewoond en is niet toegankelijk. ·
Dorpen en wegen De meeste dorpen hebben hun oude karakter behouden, al verbergen nieuwbouwwijken steeds meer het dorpsgezicht van de grote dorpen. De kerktorens van Dwingeloo (met de siepel) en Ruinen (met de hoge vlaggenstok) domineren gelukkig nog van verre de omgeving. Bij Ruinen, Lhee, Dwingeloo, Ansen, Ruinen en Kraloo is de structuur van het esdorp herkenbaar. Fraaie brinken liggen in Dwingeloo, Ruinen en Lhee, terwijl Kraloo een dorp is met verspreide boerderijen en Lheebroek het karakter van een wegdorp heeft. Opmerkelijke gehuchten zijn de Benderse en Anholt. De Benderse is een typische heideontginning, wat zichtbaar is in de rechthoekige percelering en het type boerderijen. Elders hebben ontginningen (Noordenveld) wel landbouwgrond maar geen bewoning opgeleverd, of er zijn bossen aangelegd. Zo zijn er bossen die de naam van voor de bosaanleg nog dragen: Lheeederzand, Dwingelderzand. Alleen bij Ansen is men het Anserdennen gaan noemen. ·
Plaatsnamen en veldnamen Het gehucht Anholt heeft een eigen historie. Het is ontstaan rond de pleisterplaats ('even aanhouden') op de postroute Groningen-Zwolle. Het ‘Olde Posthuus’ bewaart de memorie aan dat eeuwenoude verleden toen deze herberg in de zand- en veen- en heidewoestenij een welkom rustpunt betekende De route route bestaat gedeeltelijk als zandweg nog en heet ook Postweg. In de dorpen herinneren straatnamen aan hun vroegere functie. De Esweg voert naar of over de akkercomplexen en de Drift is de route die de kudde dagelijks nam naar ‘het veld’, de heide. De doorgaande verbindingen voeren naar andere oorden, zoals het Anserpad. Waar zo’n weg door drassig terrein voert, gebruikt men in Drenthe de aanduiding –dijk: Dwingelderdijk, (Oude) Hoogveense Dijk, Pesserdijk. Op doorgaande wegen waren tollen, waarvan sommige tolhuisjes nog bestaan. De wegnaam Schietveld komt van een veldnaam zonder militaire betekenis. Vroeger was het ‘min’ land met een begroeiing die het vee aan de schijterij (Drents: schieterij) bracht. Veldnamen herbergen historie. Zoals bij het Moordenaarsveen… ·
Kijktips -
Bekijk de boerderijtypen eens. Hebben ze een aangebouwde schuur (Ansen)
of dwarsschuren (Lhee)? Zijn er verhoogde inrijdeuren (baanderdeuren)
en hebben die wel of geen vierkante raampjes? Op kleine schaal zit er veel
verschil in. Je haalt de vroegere Heerlijkheid Ruinen er zó uit. - Er zijn twee schaapskudden met een herder actief in het nationaal park; een vanuit de Benderse bij Ruinen (de Ruiner kudde) en een vanuit de bosrand onder Lhee (kudde van Natuurmonumenten). Dit natuurtechnisch landschapsbeheer gebeurt vanuit de schaapskooien, waar de 'wollige werkers' elke nacht terugkeren. Kijk of u een vroegere schaapskooi bij boerderijen kunt ontdekken in de oude dorpen.- In Ruinen en Ansen staan in sommige tuinen bijzondere rode beuken. Ze zijn geschonken aan de (toenmalige) bewoners als onderscheiding wegens verdiensten voor de gemeenschap. In Dwingeloo maken de rode beuken deel uit van de tuinen van de adellijke families van weleer. - Hier en daar staan afgelegen huizen. Het ‘keuterijtje’ op de Benderse Berg is in gebruik geweest bij de Drentse schrijver Anne de Vries (‘Bartje’). De Davidshoeve (bij de Davidsplassen) was de boerderij bij een smalle strook heideontginning, die inmiddels weer ongedaan is gemaakt. Het pand heeft nog geruime tijd een soort uitkijktoren op het dak gehad. De ontginningsboerderij op het Noordenveld is in gebruik als vakantiehuis en wordt verhuurd door een aan Staatsbosbeheer gelieerde stichting. (een
bewerking van deze tekst is voorjaar 1999 verschenen als 'Verdiepingsfolder'
MENS & NATUUR IN HET NATIONAAL PARK DWINGELDERVELD. Verkrijgbaar bij het
Bezoekerscentrum te Ruinen, het Infocentrum te Lhee, de plaatselijke
VVV-kantoren en diverse kampeer- en hotelbedrijven in de buurt)
Copyright 1995 - 2008 Han Tuttel. All rights reserved.
|