De boer is terug

Geen opzienbarend nieuws op de dag van de Zuidlaardermarkt. Daar is hij nooit weggeweest, want tot op hoge leeftijd wordt de markt bezocht. Nee, het ligt iets anders. De boer is terug en dan met name de visboer en de schillenboer. De verse schillenboer in Rotterdam werd op de landelijke TV op 9 oktober j.l. geïntroduceerd als 'nieuws'. Een dag of wat later adverteert de vishandel zijn nieuwe zaak in Paterswolde ook als 'De Visboer' (met 297 gratis parkeerplaatsen). In Intermediair (Techniek Special 21 september j.l) is sprake van de 'wandboeren': de jongens 'die gipsen wandjes plaatsen'.

Wat zich nu afspeelt is de omkering van een ontwikkeling van de afgelopen decennia. De beroepsaanduiding 'boer' kwam in een kwade reuk te staan, dus iedereen ging aan het ombatterijen. De 'boer zelf' werd omgedoopt tot agrariër of naar de specifieke bedrijfstak genoemd: veehouder, landbouwer, graan- en aardappelteler, bietenbouwer. Thans maakt het de boeren geen moer meer uit hoe ze heten. De z.g. kleine boeren, achterlijke boertjes en domme boeren zijn vrijwel uitgestorven. Na de jaren vijftig, zestig is de sanering in de landbouw rap voortgeschreden. Nu zijn er agrarische ondernemers, boeren met een groot bedrijf, een indrukwekkend machinepark (een beetje trekker met werktuig heeft tegenwoordig minstens anderhalve wegbreedte nodig) en met forse investeringen. De zakelijke boer van vandaag is goed opgeleid, goed gebekt en goed op de hoogte. De moderne boer 'staat' er ook weer. Misschien dat daarom die beroepsaanduiding in andere samenstellingen ook weer terugkomt.

Want wat was het geval? In veel beroepen dook die boer op en dat was ooit heel gewoon. De visboer kwam aan de deur, de schillenboer kwam langs en zo had je de hele reut aan venters, ophalers en brengers. De kolenboer bracht brandstof (antraciet 'nootjes IV', briketten) en de groenteboer leverde kolen en ander groenvoer. De melkboer tapte nog 'losse melk'. De voddenboer en de oudijzerboer zamelden gebruikt materiaal in en 's zomers kwam de ijscoboer langs. Geleidelijk veranderde dat. De visboer werd vishandel, de schillenboer verdween en de lompenboer en collega's raakten zoek in de recyclingprojecten. De kolenboer stierf uit, nadat olie en gas de kolenkachels hadden verdrongen. De ijscoboer werd de ijsman en de groenteboer schakelde over op het stadse groenteman.

Van oudsher werd het achtervoegsel '-boer' voor allerhande beroepen benut. Vooral door jargongebruikers in bijvoorbeeld de Kon. Luchtmacht, de scheepvaart of de studentenwereld. Ik heb jarenlang de kost verdiend als 'weerboer' (luchtvaartmeteoman); de tankautochauffeur van vliegtuigbrandstof was de 'peutboer' en bij de grote vaart stond de marconist bekend als de 'vonkenboer'. De analisten van de fotoherkenningsdienst bij de luchtmacht waren 'fotoboeren' en zo breidde dat woordgebruik zich weer uit naar de -laten we zeggen- geciviliseerde wereld .'Fotoboer' ging ook gelden voor de lokale fotozaak; de slijter werd 'drankenboer'. Bij de jargonsprekers is die beroepen'boer' gebleven. De rest komt terug, met de visboer en schillenboer voorop (zegt dit krantenboertje). Maar de ontwikkeling is pas voltooid, als de groenteman zich weer groenteboer wil noemen. De aardbeien worden er vast lekkerder van.

Jan Tuttel

eerder verschenen in 't Nieuwsblad van het Noorden, 17 oktober 2000

 


Copyright 1995 - 2008 Han Tuttel. All rights reserved.
This material may not be published, broadcast, rewritten or redistributed in any form, including digital,
without the prior consent and written agreement by the author.